Een rustige zondagmiddag. De zon schijnt, de hele stad gaat naar buiten, op het terras verder op in de straat rinkelt glas, er wordt hard gelachen. Ik zit tussen boeken, kranten en tijdschriften te doen alsof ik een fijn weekend heb. En misschien heb ik dat ook wel echt, hoewel alleen. Erg alleen.
De kat komt af en toe uit haar geïmproviseerde nestje om me een paar kopjes te geven, wat te eten, te drinken, te poepen, en weer terug slapen.
De hoge bomen achter het huis filteren de zon, de wind ruist door de nog vol bebladerde takken. Eén van de kraais die hier al een paar jaar nestelen, vliegt rakelings langs mijn balkon, en strijkt neer in de dichtstbijzijnde boom. Hij kijkt om zich heen,. Kijkt-ie naar mij? Zijn roep is als taal. Het klinkt als 'onga', alsof hij 'honger' zegt maar het niet volledig kan uitspreken. Hij heeft tenslotte een snavel, geen mond.
---
De eerste dag nadat ik hierheen verhuisd was, en alle hulp en geliefden vertrokken waren, was ik een eind langs de rivier gaan wandelen. Ik had me daar zo op verheugd: wakker worden, opstaan, snel wassen en wat eten, en dan m'n ochtendwandeling langs de rivier. Prachtig was het. Des te verder ik liep, des te meer ik het gevoel kreeg in de tijd terug te lopen. Ik stelde me voor hoe een vrouw als ik daar 100 of 200 jaar geleden had gelopen. Simpele, donkere rokken, een wat vale jas, sjaal om het haar, waarschijnlijk met een te zware tas, of de loden last van één of andere verzoeking op de schouders. Had ze de schoonheid van het landschap kunnen waarderen zoals ik nu? Had ze daar tijd voor?
Ik hoorde gerommel achter me, en zag een dreigende donkere lucht snel mijn kant opkomen. Snel liep ik terug naar de bebouwde kom. Het onweer bleek uiteindelijk een eind verder op plaats te vinden, en tegen de tijd dat ik thuis kwam, scheen de zon alweer.
Onwennig in mijn nieuwe huis, en dan met name in de puinhoop waar ik één of andere orde in zou moeten scheppen, schuifelde ik tussen de dozen en meubels. Tot ik iets op het balkon hoorde. Een grote kraai liep zijwaarts over de balustrade en hield stil toen hij me zag. Hij keek naar me, draaide zijn kop wat schuin en riep 'Onga! Onga!'.
Ik was flabbergasted. Eerst dacht ik dat de vorige bewoners hem misschien voerden. Toen ik naar de deur liep vloog hij weg, en streek neer in de boom, vanwaar hij bleef zitten kijken. Ik pakte wat brood, verkruimelde dat en legde het demonstratief op de balustrade, en verstopte me in de keuken. Na een minuut of 10 (ik was inmiddels andere dingen gaan doen) ging ik kijken. Het brood lag er nog net zo. En de volgende ochtend ook, dus ruimde ik het weer op.
Nooit heb ik hem meer op de balkonrand gezien, maar al die jaren zit hij nu in de boom hier achter. Soms is hij een tijdje weg. Sinds een week of twee is hij er weer, en hoor ik een paar keer per dag 'Onga! Onga!'.
tekst gaat door onder kattenfoto
Jaren geleden had ik een zwarte kat. Hij was opgegroeid met een Deense dog, en had daardoor ook een paar hondse eigenschappen aangenomen. Het was een vechtersbaas, ook en vooral met honden, was uitermate dominant, sliep in de hondenmand van de achterburen, en stal stukken leverworst via het keukenraam van de overburen.
Hij had een talent om zich in de nesten te werken, maar kwam daar dan toch altijd op wonderbaarlijke wijze weer uit.
De keer bijvoorbeeld, dat hij met me mee rende, terwijl ik naar de stad fietste. Pas na een paar straten merkte ik dat hij met een rotgang mee rende; overigens netjes op de stoep, door de geparkeerde auto's zag ik hem daardoor eerst niet.
Natuurlijk stopte ik en stuurde hem terug. Dat werkte niet, dus fietste ik terug richting huis.
En ja, hij rende braaf mee terug. Bij de ingang van de steeg kwam er opeens out of nowhere een grote herdershond achter hem aangerend. Ze verdwenen allebei in de steeg, waar wat tumult plaatsvond. Al snel kwam de hond jankend terug: met de staart tussen de poten en een bloedende snuit rende hij naar zijn baas.
Vlug fietste ik naar huis, en trof de kater in de achtertuin, met een behoorlijke bijtwond in zijn linkerachterpootje. Gelukkig liet hij zich vrij makkelijk naar de dierenarts brengen. De wond werd schoongemaakt (hiervoor werd hij door twee assistenten met grote, dikke handschoenen vastgehouden) en verbonden. Dat moest om de paar dagen opnieuw gebeuren. Tussendoor lag meneer prinsheerlijk op de meest begeerlijke leunstoel van het huis. Normaal was er altijd strijd om die plek met de andere katten, maar deze lieten hem (voorlopig) met rust.
Bijna ging het nog fout, toen ik een keer de voordeur open had staan, om de boel eens lekker door te luchten. In no time stond er een hijgende pitbull in de kamer, op zoek naar... tja, wat? De slimme kat lag op de stoel (die gelukkig met de rugleuning naar de deur stond), in een flits zag ik hoe hij als het ware zijn adem in hield. Het lukte me de hond naar buiten te lokken. Godzijdank.
Een andere keer was ik hem kwijt. Na een paar dagen maakte ik me lichtelijk zorgen, en belde de diverse instanties die zich daarmee bezig houden. Na een week werd ik teruggebeld. Men was gebeld door een treinmedewerker uit District 5. De kat was gevonden op het rangeerterrein, bij een stapel vuilniszakken. Omdat hij heel erg verzwakt was, hadden ze hem kunnen vangen en de adreskoker kunnen lezen die aan zijn halsband zat. Ze hadden besloten dat ze hem maar weer op de trein terug moesten zetten, op een rustig tijdstip, eind van de avond.
Een dag later wandelde hij de tuin in. Compleet vermagerd, en erg blij om weer thuis te zijn. Ik kreeg ongeveer duizend kopjes, en hij vertelde me hele verhalen. Jammer dat ik ze niet verstond.
In de keuken blééf hij om me heen lopen, en riep 'Onga! Onga!'. Hij hield daar pas mee op toen ik hem te eten gaf.
Dat is hij sindsdien blijven doen: zodra meneertje honger had, riep hij vanuit de keuken waar hij voor het kastje met kattenvoer had plaatsgenomen 'Onga! Onga!'.
Inmiddels is-ie al jaren dood. Door al zijn rare eetgewoontes buiten de deur had-ie allerlei kwalen opgelopen. Uiteindelijk werd hij toch nog 16.
---
En nu vliegt hier de ‘onga onga’ kraai rond.
Soms stel ik mij voor, dat het de kat is, gereïncarneerd en wel in de boom achter het huis. Het zou me niets verbazen. Soms ook, voel ik een kat langs mijn benen strijken, als ik in de keuken sta, of aan de eettafel zit. Er is nog één kat over van het hele stel, die is inmiddels 12. Maar als ik achter me kijk, is er geen kat te zien. Meerdere keren ben ik gaan kijken, lag ze gewoon ergens te slapen. Of het zou haar slapende geest moeten zijn, die zelfs als ze slaapt (het is een heel aanhankelijk beestje) dichtbij me wil zijn.
Meestal denk ik dat het de zwarte hondkater is. In de boom. Op de balkonrand. De onzichtbare in de keuken of aan tafel. Dus denk ik zo nu en dan of het mogelijk zou zijn, reïncarnatie. Het lijkt me allemaal zo onlogisch. Zou er een verband zijn tussen jezelf en waarin je reïncarneert? Karma police. Wat zijn de regels? Ik ken ze niet. Maar dat zal geen karma police tegenhouden.
Het is zondagmiddag. Het regent (nog) niet. Ik maak een ommetje langs de rivier. Aan de schaduwkant gaan mannen de moskee in. Ergens verderop in de buurt gaan mensen misschien naar een kerkdienst. En ik loop wat te mijmeren over verleden, heden, toekomst. Wat zou ik het liefst worden als ik dood ben?
terug naar boven