Duizend zonnen. english
Dat ik ooit in bed belandde met de knappe Anselmo, die me daarna compleet uit de weg ging, omdat hij officieel met Lauren was, en dus zoende ik daarna een tijdje met Lorenzo, die zoveel schattiger was. Verder dan zoenen ging het niet, en hoewel ik dat wat vreemd vond en tegelijkertijd ook prettig, wilde hij nooit zeggen wat de reden was. Het was ingewikkeld, zei hij eens, en daar bleef het bij.
Een paar jaar later was ik met Matthieu, die weer bevriend was met Lauren, en zo kwam ik weer in contact met Anselmo, die wat gerustgesteld leek nu ik met iemand was, maar me nog steeds wat uit de weg leek te gaan. Anselmo en Lorenzo werkten een deel van het jaar bij de Hoogovens, zoals veel andere Italianen, en ze verbleven dan in D4-101; de resterende maanden gingen ze terug naar hun families op het toenmalige eiland Sardinië.
Matthieu was een charismatisch persoon, grappig, joviaal, en kon koken als de beste. Wel wat jammer dat later bleek dat hij al zijn vrouwen mishandelde, maar laat ik het daar nu even niet over hebben: dit verhaal moet verder, dus laten we springen naar Sardinië, via een lange rit in de auto met Lorenzo. Anselmo zou wat later gaan, met zijn eigen auto.
Voordat de boot naar Porto Torres vertrok, beklommen we enorme trappen in Genua, het was er prachtig. En al wil ik het er niet over hebben nu, er moet mij van het bezwaarde hart, dat eigenlijk alles overschaduwd werd door mijn enorme angst voor Matthieu. Bijna letterlijk. Ook die prachtige stad werd in feite verpest door zijn aanwezigheid. Al mijn herinneringen aan die tijd worden vergezeld door de herinnering aan hoe ik me toen voelde, en dat was ontzettend akelig. Ik moest continu op mijn tenen lopen, om het minste of geringste kon hij in woede ontsteken. Hoewel dat op reis een stuk minder was; blijkbaar voelde hij zich niet vrij genoeg, was hij bang voor het verliezen van vriendschappen, of hoe de grote groep Italiaanse bekenden zich misschien tegen hem zou keren. En toch, altijd was er de angst, die zich als een cliché donkere wolk boven mij had vast gezet, en die mij overal volgde. Het is een herinnering die ik het liefst ver weg stop.
Het was heet op Sardinië. We hadden een tentje mee, en hadden gehoopt in iemands tuin te kunnen bivakkeren, maar dat bleek niet te kunnen, want de aap kwam nu uit de mouw: Anselmo, Lorenzo en alle andere jonge mannen bleken allemaal getrouwd te zijn, met doenerige huisvrouwen en met bloedjes van kinderen enzo, een schoonmoeder die inwoonde of een bedlegerige vader. Ingewikkeld, inderdaad. De kleine tuinen stonden vol met wasgoed en kinderspeelgoed, een tentje daartussen was geen goed idee.
Hoewel meerdere mensen het ontraadden, stond Matthieu erop, om de tent een heel eind van het dorp af in een laag beboste vlakte te plaatsen. Het was een prachtige plek, maar met weinig tot geen schaduw, want we werden omringd door wilde tijmbosjes tot zover je kon kijken. Het rook er wel lekker. En ‘s nachts sliepen we met onze hoofden buiten de tent, zodat we naar de maan en de sterren konden kijken. Semi-romantisch, want cliché-wolk. Evengoed leuk om over naar huis te schrijven.
Overdag trokken we meestal met wat vrienden op, en als zij andere verplichtingen hadden, met de vrienden van die vrienden. Het dorp lag dichtbij zee, en in het kustplaatsje kende ook iedereen elkaar, en werden we altijd heel vriendelijk ontvangen. Zo was er de restaurant eigenaar, die vond dat ik veel te mager was (achteraf gezien was dat ook zo), en dus schotelde hij me altijd overvolle borden pasta voor, die ik dan niet opkreeg en dan was hij beledigd, en dan moesten andere mensen hem ervan overtuigen dat ik met mijn postuur toch niet zoveel eten kon eten.
Bij het strand was een grote, hoge, overhangende rotspartij, die wat weg had van een brug, waar de mannen op klommen en dan vanaf sprongen, de zee in. We maakten eens een lange strandwandeling, en ik met mijn sneeuwwitte huid verbrandde daarbij mijn benen. Bij terugkomst bleek ik wel heel erg rood, en iemand bracht me naar de plaatselijke huisarts, die me een zalfje gaf dat ik erop moest smeren.
Dat deed ik braaf, en we gingen terug naar de tent, waar ik in een soort comatueuze slaap viel. Ik kan met het niet meer herinneren, maar het schijnt dat ik ernstig versuft was, en Matthieu ging hulp halen (er waren geen mobiele telefoons of internet in die tijd).
Wat ik me nog wél goed herinner, is hoe ik om en om door twee knappe mannen naar een piepkleine auto werd gedragen. Ik moest óp de twee mannen op de achterbank, dat was uitermate pijnlijk. Bij het ziekenhuis in Oristano werd ik in een rolstoel gezet, en bij de eerste hulp werd er wat over mijn hoofd heen gepraat in het Italiaans.
Om mij duistere redenen moest ik eerst bij de directeur van het ziekenhuis langs. Waarschijnlijk was het iets verzekeringstechnisch, ik moest iets ondertekenen waarbij ik met rolstoel en al voorover op het bureau klapte, waar meneer de directeur zeer niet van geblieft was, en met een handgebaar naar de ziekenbroeders werd ik weggewuifd.
In een behandelkamer werden de inmiddels tot akelige proporties gegroeide blaren voorzichtig doorgeprikt, waarna mijn benen met een zalf werden ingesmeerd, wat immens veel pijn deed. Daarna werd ik naar de ziekenzaal gebracht. Het was erg druk in het ziekenhuis, dus moest mijn bed in het midden van een zaal met 6 andere bedden worden geplaatst, maar dan wel enigszins aan de raamkant, zodat er nog wel loopruimte was.
Het was wat lastig communiceren, met mijn gebrekkige Italiaans, en het gebrekkige Engels van de andere zieke dames. Maar iedereen was reuze aardig. En gelovig, er werd wat afgebeden voor een goede afloop van hun en mijner ziekenhuisbezoek. De kok had speciaal voor mij aardappels gemaakt, en kwam speciaal voor mij zijn keuken uit, om het me te brengen; mijn pogingen om uit te leggen dat ik pasta ook lekker vind, waren zinloos.
De volgende ochtend kwam Matthieu wat kleding brengen die hij geleend had van vrienden. Lorenzo was ook mee. Ze brachten me meteen ook het nieuws, dat er de avond ervoor bosbranden waren ontstaan, en dat daarbij ook onze tent in vlammen was opgegaan. Ik was in shock.
Eén van de vrouwen vroeg aan Lorenzo wat er was gebeurd, en zo ging het verhaal al snel over de hele afdeling. Er kwam een jonge vrouw, van zalen verder, die vertelde over haar auto-ongeluk, ze hield mijn hand vast. Een oudere vrouw, ook van een andere zaal, kwam mijn haar borstelen, waarbij ze continue aan het bidden was. Het was heel lief allemaal, ik liet het me maar aanleunen. Er kwamen vrouwen bij de deuropening staan bidden, terwijl ze naar mij keken en ik zwaaide, omdat ik niet wist wat ik ermee aan moest.
De verpleging vertelde me, dat ik moest opstaan, en dat was een vreselijke hel. Zolang ik met mijn benen (onder een kap) gestrekt op bed lag, was het te doen, maar bij het bewegen en weer staan op die pijnlijke benen, deden mijn gewrichten en huid heel erg veel pijn. De eerste paar keren dat ik stond, werd ik aangemoedigd door de hele zaal. En weer kwamen er vrouwen uit de andere zalen kijken en begonnen ze te bidden zodra ze mij zagen, zodat mijn toiletgang een processie-achtig tafereel werd.
Het werd allemaal erg vreemd, ik vroeg me af wat er aan de hand was. Natuurlijk was het een bizar verhaal. Stel dat ik niet verbrand was geweest geworden, dan waren we in de tent geweest. Hadden we dan nog kunnen vluchten? Dan waren we hoogstwaarschijnlijk ingesloten geraakt door het vuur.
Dus omdat ik verbrand was, waren we niet verbrand…
Een mede-patiënte legde me uit, dat dat feit door veel vrouwen in het ziekenhuis als een goddelijke interventie werd gezien, vandaar het gestaar en de vele gebeden. Ze praatte met de verpleging, en daarna werden de gelovigen bij me weggehouden, zodat ik in relatieve rust kon helen.
Na een aantal dagen werd ik ontslagen, en mochten Matthieu en ik bij de vriendin van een vriend van vrienden in huis.
Toen we een paar weken later huiswaarts keerden, en op de boot richting Genua stonden, kwam er een Sophia Loren-achtige vrouw naar me toe, ze begon enthousiast te ratelen, en toen ik niet-begrijpend schaapachtig stond te doen, tilde ze haar mooie jurk op om het verse litteken op haar buik te laten zien. Ooooooooooooo! Ze was de patiënte die had gezorgd dat ik met rust werd gelaten, ik had haar in haar prachtige outfit niet herkend. Haar man was een hoge pief carabiniere, die me om onbegrijpelijke redenen in de ziekenzaal heel erg bot bejegende, evenals daar op de boot, iets waarvoor zij hem luid bekritiseerde. Zo bijzonder en lief dat een onbekende, van wie je je nog steeds afvraagt waarom ze met zo'n eikel getrouwd was, zich zo om je bekommert. Ik vraag me ook nog steeds af, hoe het met al die mensen zou zijn, hoe zouden hun levens zijn verlopen?
Verder lezen? Over deze reis schreef ik ook Topfun en Vlinders.
terug naar boven