Zie het dak, de ramen die uit de lucht gevallen in miljoenen stukken je ogen weerspiegelen.
“Met z'n allen! Met z'n allen!”
Met z'n allen bewegen we dezelfde kant op (“Gefeliciteerd!”), ingeblikt krachtvoer waar geen einde aan komt: benen, armen, lichamen over de perrons, norse blikken, lachen, gezichten zien in de gezichten. Ik ben jou, ben je mee met mij?
De forensen treinen. De rails sporen. De rij donkere jassen tegenover ons waarin ook wij, zij, zij zitten in hun telefonische bubbels. Soms wordt er een boek gelezen. Tegen de donkere achtergrond valt je, mij, wij, plotseling een miniscuul pluisje op. Waar het vandaan kwam, niemand weet het. Het was er opeens. Zoals dat met alles gaat. Pijn, vreugde, liefde. Eén cel. En kleiner nog, we gaan terug tegen de oerknal in. Of moeten we alleen de grote lijnen blijven zien? Het kleine vergeten?
Het pluisje verplaatst zich door de met 123 km per uur voortsnellende trein in een soort zen-modus van de meest pure soort.
Weet je wel wat je ziet? We hellen naar het begin van de wereld, terwijl het heelal aan onze vermoeide neuzen voorbij zweeft. Zien we het goed en word het groter?
“Sta op tegen alles wat je ooit lief dacht te hebben maar niet retour kreeg, en waar je zodanig bedroefd om bent.... (etcetera).” Een vrouw in goedkoop donsjack (een scheur op de rug, waar wat wittig dons uitpuilde – het wilde weg, weg van de jas, weg van haar, weg van de wereld) valt door de trein en klapt het protestbord op het hoofd van een grijzende man die net zijn email checkt, om te zien of hetgeen hij besteld had al bezorgd is.
Wat had hij besteld?
Een valk. Tien duiven. Vulkanisch gesteente. Een boek over de teloorgang van de democratie. Tweedehands trouwringen. Moeder Overste. Leugens. Olifantenmest.
Alles is te koop.