over        index        theorie      webshop

Roest  [english]



In een vlaag van verstandsverbijstering was ik in de verkeerde metro gesprongen.
Er was een lijn omgeleid. Waar we anders snel ondergronds gaan, bleef het nu licht en zonnig. Pas na drie haltes had ik het door, en zelfs toen kwam het niet in me op om uit te stappen. Ik was moe van alles en nog wat.

Opeens zag ik de oude, roestbruine torens van de oude staalfabriek en ik was daar al zo lang niet geweest, dat ik besloot uit te stappen en eens een kijkje te nemen. Vanaf het metrostation liep er een pad door de bosjes vrij steil naar beneden, waar het overwoekerde oude spoorlijntje liep richting de fabriek. Lang geleden reed hier een trein naar het overslagterrein een eind verderop, aan de andere kant van de snelweg. Er was toen nog geen snelweg.
Nu staat de fabriek al heel lang leeg. Sinds kort is er een klein gedeelte opengesteld voor het publiek, met een expositieruimte en wat ateliers, een pop-uprestaurant en een stadsstrand. Dat is allemaal aan de andere kant van het immense terrein, achter de fabriek zelf. Hier aan deze kant is er niets veranderd, sinds ik er voor het laatst was, vijftien jaar geleden.

Nu ik hier weer was, door het gat in het hek, de zwarte en bakstenen schoorstenen, de immens grote roestbruine hal, de overwoekerde lagere bebouwing op het terrein, en de grote even roestbruine zandvlakte voor me, hoorde ik weer de stemmen en het gelach zoals vroeger, als we aan kwamen fietsen vanuit de stad en onze fietsen tegen het hek onder de bosjes gooiden.

Ik hoorde écht stemmen. En gelach.
Terwijl ik verder het terrein op liep, zag ik een flinke middenklasse auto bij het voormalige kantinegebouw staan. Achter het half afgebrokkelde muurtje zag ik ze staan: Pjotr, Modjo, Frick, en nog een paar die ik niet meteen herkende. Ze dronken bier, uit de auto klonk muziek. Pjotr zag me als eerste, en herkende mij meteen. Hij lachte wat onzeker, stak zijn hand op. De anderen draaiden zich naar mij om. Regilio, Willem. De laatste had meteen een scherpe opmerking klaar, vroeg me of ik kwam kijken hoe ik het had achtergelaten.
Hij was degene die altijd bang was dat ik iets met hem wilde, terwijl juist die arrogantie maakte dat ik hem absoluut onaantrekkelijk vond. Onze spaarzame gesprekjes bleven altijd hangen in iets ondefinieerbaars.

Met Pjotr zat het meteen weer goed, ik voelde het, zijn zachte blik. Hij bood me een biertje aan. Het Het oude koelvat dat we vulden met een nog werkende brandslang, en waarin we het bier koel probeerden te houden, was vervangen door enkele koelboxen. Ze hadden nu zelfs campingstoeltjes mee. Vroeger zaten we tegen het muurtje, of er op; dansten we, of renden rond, dollend, grappend en grollend. Onze kisten, broeken, jackies altijd roodbruin van het stof.

We waren allemaal wat aangekomen inmiddels, sommigen wat meer. Ik wist van hun social media profielen dat hun vroegere vriendinnen inmiddels hun vrouwen waren, dat ze kinderen hadden, vaste banen, hypotheken.

Ik wist nog goed, hoe ze me wilden (behalve Willem), als het bier bijna op was, de vriendinnen al lang naar huis, en ik nooit kon stoppen met dansen. Frick was meestal de eerste die instortte, nadat hij nog een paar verlangende blikken had toegeworpen. Waarschijnlijk dat zijn vriendinnetje me daarom nooit zo mocht. Maar ik wilde Frick niet.
Pjotr mocht ik graag. We hadden nooit gezoend; voordat het zover kwam was ik vertrokken. Ik herinnerde me nog zijn hand over mijn haar, de laatste keer dat ik hem sprak.
Modjo was ook nog steeds een knappe man. Zijn twitterbio vermeldde dat hij zichzelf als een soulvolle pinda ziet.
Hij sloeg zijn arm om me heen, kuste me op mijn wang en in mijn haar, ik rook bier en een vaag aftershaverig iets. Zijn arm bleef even losjes om mijn taille terwijl ik de rest begroette. We klonken op de 'goede oude tijd' waarvan Marten meteen opmerkte dat het 'goede' misschien beter achterwege gelaten kon worden? Ik zei dat het goed met me ging, inmiddels, dat het wel meeviel allemaal.

Het werd een vrijmibo om niet snel te vergeten. De saaiste pieten verlieten al snel het strijdtoneel, om naar hun vrouwen en kinderen te gaan, de schoonouders te helpen, de verjaardagen af te lopen.
Frick keek nog spijtig achterom, maar zijn Maaike wachtte. Ze had al drie keer gebeld inmiddels.

De zon stond al laag aan de hemel, het was een uur of zeven, Freek had wat patat gehaald. Terwijl ik met Pjotr danste, kwam hij hard op ons afgereden over het gravelachtige terrein. Met een prachtige draai inclusief stofwolk stopte hij vlak voor ons. Terwijl de rest lachtte en zich druk maakte om de patat, kuste Pjotr me stiekem in mijn nek. Heel kort.
We gingen eten. Er werd nog meer bier gehaald. Naarmate de schaduwen langer werden, werden de gesprekken serieuzer en de muziekkeus stemmiger. Ik moest plassen.

Er waren wel toiletten op het terrein, daarvoor hadden we ooit het kantinegebouw opengebroken. Alleen was inmiddels de watertoevoer afgesloten, dus moesten we in de bosjes plassen. Pjotr liep mee, vanzelfsprekend bijna. Het was nu bijna donker, en je weet maar nooit. We hoorden de mannen zacht praten, soms klonk de schrille lach van Modjo. Terwijl ik een plekje zocht zonder al te veel vegetatie, floot Pjotr zachtjes mee met de muziek die we nog hoorden. Toen ik terugkwam, trok hij me naar zich toe, we leunden tegen elkaar aan even, kusten. Het was fijn zacht, zoetig, niet te nat, niet te droog. Hij wrong zijn handen onder mijn trui, maar trok ze snel terug toen we voetstappen hoorden. We deden alsof we net terugliepen, op het pad kwamen we Harm tegen, die Pjotr op zijn rug klopte: “Tot morgen, man!”. Ik kreeg een donkere blik, een knik.
Snel liepen we terug, pakten nog een biertje. Pjotr's mobieltje lichtte op, zijn vriendin. Vrouw. Of hij op de terugweg patat mee wilde nemen, hij moest lachen toen hij het zei, met een voorzichtige blik op mij.

terug naar boven

© 2023 hannah celsius