Een middagje de stad in met mijn beste vriendin, de toekomst keek ons recht in de ogen met een blijmoedigheid waar je U tegen zei - geen idee waarom - en even leek het alsof er niets aan de hand was; ik merkte wel dat we gevolgd werden door een man.
Ik ben vaker in mijn leven gevolgd door een man. Dat waren niet de meest aangename momenten.
Zo ook nu niet. Via de winkelruiten hield ik hem in de gaten, terwijl ik Zeslie ervan probeerde te overtuigen dat we gevolgd werden, én dat we hem moesten zien af te schudden.
“Hoezo worden wij gevolgd dan? Wat kraam je nu weer voor onzin uit, Mulder?” maar ik bleef onverbiddelijk doorzeuren over een ontsnappingsroute. Het beste konden we naar de meest drukke plek in het centrum, maar dat was veel te ver, en wat kon er wel niet allemaal mis gaan in die tijd.
“Laten we een kroeg zoeken, Zes, dan zien we wel hoe of wat.”
Door de tram die net passeerde verstond ze me verkeerd en terwijl ik de kroeg in ging, liep zij verder, waar ik pas achter kwam toen ik achterom keek, en mijn terugweg naar buiten geblokkeerd werd door twee mannen, die angstvallig veel leken op de man die ons had gevolgd. Wat was dit, de Matrix?
De bar leek mij de veiligste plek om heen te lopen, ik bestelde semi-nonchalant een biertje. De mannen gingen aan een tafeltje bij het raam zitten. Wat moest ik doen? Waarom volgden ze mij? Mijn laatste boek was nogal afgeserveerd op nationale TV, vanwege mogelijke anti-Russische sentimenten, ik was veelvuldig bedreigd op social media; waren dit een soort hernieuwde KGB-agenten, of handlangers van Snaudet?
Bellen, ik moest iemand bellen. Ik toetste 112 in, maar kreeg de onbestaand-nummer-toon. Toen bedacht ik me: mijn redder, ik moet mijn redder bellen. Onder welke naam had ik hem in mijn telefoon gezet? In groeiende paniek scrollde ik door mijn telefoon, ja: Clouvis, dat is ‘m. Meteen nam hij op, en ik legde hem snel de situatie uit.
Ondertussen waren de KGB’ers ook bij de bar komen staan, ze dronken whisky alsof ze er verstand van hadden en bekeken me geamuseerd.
“We zijn geen KGB hoor, wij zijn van uitgeverijen en op zoek naar nieuw talent.” Ik begreep er helemaal niets van. Waar sloeg dit op?
Binnen 5 minuten stopte er een grote, vaalgele Amerikaan voor de deur. De motor ronkte door, terwijl Clouvis naar binnen zeilde om mij uit de nesten te helpen. Welk nest was compleet onduidelijk, maar met zijn onvoorwaardelijke liefde voor mij, haalde hij me uit elke brand.
Zeslie stond al bij de auto toen we buiten kwamen.
[tekst gaat door beneden de afbeelding]
Onderweg kwamen we Guillaume tegen, die met een uitpuilende plastic tas van de boekhandel bij een stoplicht stond te wachten. Hij ging ook mee.
Clouvis vrouw was thuis, ze was aardig maar erg bedaard, wat mij om vage redenen irriteerde. Ik was wel erg blij dat ik bij Clouvis was; we hadden ooit een soort relatie gehad, eigenlijk was ik nog steeds een beetje verliefd op hem.
Hij omhelsde me, en zei dat hij inmiddels sneeuw kon maken. Ik geloofde het niet. Hoe kan dat?
Maar hij meende het echt:
“Zodra de voorwerpen elkaar kunnen doorsnijden, kan ik sneeuw maken.”
Guillaume en Zeslie liepen wat te dollen door het huis. Clouvis vroeg Zeslie hem te helpen met het eten, en Guillaume trok me mee naar buiten, zodat ik werd afgeleid van wat Clouvis net gezegd had.
Het huis zat vreemd in elkaar, overal gangetjes, trappetjes, half verborgen kamertjes en zó veel deuren. Ook van buiten was het een wonderbaarlijk bouwsel, met allerlei hoekjes en kieren, en sommige delen weelderig overgroeid door klimop en gouden regen.
We gingen op een bankje voor het huis zitten, trokken onze schoenen uit, moe van het vele lopen die dag. Hij liet me de boeken zien die hij gekocht had, totdat mijn oog viel op een kleine doos die naast het bankje stond. De kleine boekjes in de doos leken elkaar te doorsnijden. Hoe… hoe kunnen voorwerpen elkaar beide doorsnijden, zonder doorgesneden te zijn?
Was dat het waar Clouvis het over had?
Hij zei toch: als de dingen elkaar doorsnijden, kan ik sneeuw maken? Wat was dit voor vreemde, magische wereld waar ik in terecht was gekomen? Was dit fictie? Was ik in mijn eigen, nog te schrijven, boek beland? Droomde ik?
Guillaume en ik keken elkaar aan. Toen we ons omdraaiden naar het huis, zagen we dat er uit alle gaatjes en hoekjes van het huis sneeuw geperst werd.
Al snel kwamen er grote stralen sneeuwvlokken met een enorme kracht naar buiten, en veranderde de tuin in één groot sneeuwveld. Buurkinderen kwamen aangerend en gingen sneeuwballen gooien, alsof het de normaalste zaak van de wereld was, sneeuw terwijl het hartstikke zomerde.
Toen ik wakker werd, lag er een brief naast mijn hoofdkussen. Ik pakte hem, verbaasd over hoe die daar dan terecht moest zijn gekomen, bij mij als alleenwonende. Ik had toch echt niemand in mijn huis gelaten ‘s nachts.
Mijn hand greep door het luchtledige. Voor mijn ogen verdween de brief, als sneeuw voor de zon, inderdaad. Meteen herinnerde ik mij de sneeuw en…
Toen ik wakker werd, was het eerste dat ik zag de grijze lucht, en ik hoorde zo’n gedempte stilte en toen zag ik het: de sneeuwvlokken die langs het raam waaiden. Eerst zacht, toen steeds meer en steeds sneller, een laagje sneeuw hoopte zich op tegen het kozijn.
Ik keek of ik een brief zag. Nee.
Jammer. Ik had graag geweten van wie die was, en wat er in stond.
terug naar boven