Tijdreiziger
Het gebouwde is na te lopen, de straten voeren je vanzelf de stad door.
Langs de huizen door stegen.
Ik wist niet meer waar ik woonde. Kon wonen. Het kwam en nergens lag iets voor me open. Nergens was het vuur. De gezelligheid die zich opborg in een kist. Stro erover. Zand. Vergeten maar.
Langs het water slenteren was mijn favoriete bezigheid. Grashalmen tellen. Rietkragen. De tijd doden. Zodat er meer over bleef voor andere dingen. Leuke dingen. Zachte dingen. Aangenaam verpozen en ondertussen de radio aan. De dj zou mijn naam kunnen fluisteren.
Gestaag vordert de wandeling.
Je zou hier eens naar binnen, daar een keer eten, misschien konden we beter doorlopen. Voordat het geld op is. Het is hoog tijd voor een borrel. Of twee. De nachten zijn lang als je ziek bent.
Nou nou, geen cynisme nu. Het leven gaat zoals het gaat. Ik ben niet, nooit meer, in de oude staat terug te brengen. En dat is maar beter ook. Zo goed was ik blijkbaar niet.
Thuis. Ik druk mijn handen tegen mijn oren en kijk omhoog, langs de witte muur naar het plafond. Een groot rond gat zuigt me naar boven, door het plafond omhoog naar de bovenliggende vloer. Dwars door het tapijt. Door de bank. De buurvrouw. Heel even hoor ik haar hart kloppen. Verder omhoog, een tweede plafond, een tweede vloer, een slaapkamer, door de strijkplank. De geur van verbrand hout. Een enorme hitte. Het strijkijzer.
Snel zak ik terug naar eigen hersenniveau. De zaagsellaag.
Hoe het kon gebeuren? Maar dat geldt voor alles. Hoe bestaat de loodgieter? Skyscrapers? De patriarchie? Het leven?